Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1279

Datum uitspraak2007-08-08
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608601/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 mei 2003 heeft appellant (hierna: het college) bouwvergunning geweigerd aan [wederpartij] voor de bouw van een reclamezuil op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200608601/1. Datum uitspraak: 8 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Menterwolde, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/799 van de rechtbank Groningen van 19 oktober 2006 in het geding tussen: [wederpartij], gevestigd te [plaats], en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 20 mei 2003 heeft appellant (hierna: het college) bouwvergunning geweigerd aan [wederpartij] voor de bouw van een reclamezuil op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 30 november 2004 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 oktober 2006, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en het besluit van 20 mei 2003 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 28 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 december 2006. Deze brieven zijn aangehecht. Voorts heeft [wederpartij], die in de gelegenheid is gesteld als partij deel te nemen aan het geding, een reactie ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. A.H. van der Wal, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Gouden Driehoek Zuidbroek en Kerkstraat-Oost" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "bedrijfsdoeleinden, zone 3".    Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de als zodanig op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor de volgende doeleinden: verzorgende, licht industriële bedrijven, dienstverlenende bedrijven en groothandel.    Ingevolge artikel 1, onder u, wordt in deze voorschriften verstaan onder dienstverlenend bedrijf: schoonmaakbedrijven, schoorsteenveegbedrijven, autowasserijen, glazenwasserijen, wasserijen en strijkinrichtingen, chemische wasserijen en ververijen, wasverzendinrichtingen, stoppage- en oppersinrichtingen, tapijtreinigingsbedrijven en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften zijn de gronden naast de onder a t/m c omschreven bedrijven tevens bestemd voor de vestiging van in de gemeente Menterwolde gevestigde bedrijven (verplaatsing bestaande bedrijven).    Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder e, bedraagt de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste 20 m. 2.2.    Het college komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet met ingang van 21 mei 2003 van rechtswege bouwvergunning is verleend aan [wederpartij], nu het college niet op tijd heeft beslist en het bouwplan naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het college voert hiertoe aan dat het oprichten van een reclamemast ten behoeve van reclame-uitingen van derden wel in strijd is met het bestemmingsplan en tevens dat de reclamemast van 20 m hoger is dan volgens het Provinciaal Omgevingsplan voor de provincie Groningen is toegestaan. 2.2.1.    Vast staat dat het bestemmingsplan zich niet verzet tegen de oprichting van een bouwwerk van 20 m hoog. In geschil is of het beoogde gebruik van de mast in overeenstemming is met de in artikel 3 van de planvoorschriften omschreven doeleinden. 2.2.2.    Niet in geschil is dat gebruik van de mast voor reclame-uitingen op de mast ten behoeve van [wederpartij] zelf, niet strijdig is met de bestemming "bedrijfsdoeleinden, zone 3", omdat die uitingen geacht kunnen worden ten dienste te staan van het constructiebedrijf, een licht-industrieel bedrijf in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften. Aangezien beoogd wordt met de reclame-uitingen van andere bedrijven op de reclamemast inkomen te genereren voor [wederpartij] is er als gevolg van het plaatsen ervan, sprake van een bedrijfsmatige activiteit die niet valt onder de hoofdactiviteit van [wederpartij]. Niet in geschil is dat deze bedrijfsactiviteit ook overigens niet valt onder de categorie licht-industriële bedrijven. Derhalve dient te worden beoordeeld of deze bedrijfsmatige activiteit valt onder de overige in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften gegeven bedrijfscategorieën. Het betreft hier geen groothandel. Het begrip "verzorgend bedrijf" is in het bestemmingsplan niet nader omschreven. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de omschrijving die daaraan volgens "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal", veertiende editie, 2005, in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven. Verzorgen wordt daarin onder meer omschreven als: zorg dragen voor een taak of opdracht. Gelet op artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften en de onder 2 vermelde beschrijving in hoofdlijnen heeft de planwetgever kennelijk voor ogen gehad dat de verzorgende bedrijvigheid zich voornamelijk dient te richten op de lokale markt van Menterwolde. De door de rechtbank voorgestane zeer ruime uitleg van het begrip "verzorgend bedrijf" strookt niet met hetgeen de planwetgever blijkens het hiervoor overwogene voor ogen heeft gestaan. Dit betekent dat de door [wederpartij] te verzorgen reclame-uitingen louter ten dienste mogen zijn van lokale bedrijven, welke beperking uit de aanvraag om bouwvergunning niet blijkt.    Het oprichten van een reclamemast ten behoeve van reclame-uitingen van derden kan voorts ook niet worden ondergebracht onder de categorie "dienstverlenende bedrijven", nu uit artikel 1, onder u, van de planvoorschriften volgt dat de dienstverlening van deze bedrijven naar hun aard "schoonmakend" of daarmee gelijk te stellen dient te zijn. Hiervan is in dit geval geen sprake. De conclusie is derhalve dat het oprichten van een reclamemast ten behoeve van reclame-uitingen van derden zoals aangevraagd, in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet hierop, behoeft het betoog van het college dat in het Provinciaal Omgevingsplan voor de provincie Groningen is vastgelegd dat nieuwe reclamemasten hoger dan 6 m niet zijn toegestaan, geen bespreking meer. 2.3.    De rechtbank heeft, gezien het vorenstaande, ten onrechte geoordeeld dat met toepassing van artikel 46, vierde lid, van de Woningwet met ingang van 21 mei 2003 van rechtswege bouwvergunning is verleend aan [wederpartij]. Het betoog slaagt derhalve.   2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 30 november 2004 alsnog ongegrond verklaren. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 oktober 2006 in zaak no. AWB 04/799; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink     w.g. Klein Nulent Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2007 218-543.